1. De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteiten ter versterking van samenwerking en wederzijdse bijstand, gezamenlijke handhavingsmaatregelen kunnen nemen en andere gezamenlijke activiteiten kunnen uitvoeren, waarbij aangewezen leden of personeel van toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten deelnemen aan activiteiten op het grondgebied van een lidstaat.
1. Les États membres font en sorte que pour intensifier la coopération et l'assistance mutuelle, les autorités de contrôle puissent mettre en œuvre des mesures répressives conjointes et d'autres opérations conjointes auxquelles participent des membres ou des agents des autorités de contrôle d'autres États membres, désignés par celles-ci, pour les opérations se déroulant sur le territoire d'un État membre.