Art. 10. De effecten die het voorwerp vormen van de effectenlening moeten worden beschouwd als deel uitmakende van de portefeuille van de uitlenende instelling voor collectieve belegging voor de berekening van de beleggingslimieten voorzien door de artikelen 32, § 2, 34, 37, 38, 39, 41, 45, § 2, 47, 50, 51, 52 et 55 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.
Art. 10. Les titres qui font l'objet du prêt de titres doivent être considérés comme faisant partie du portefeuille de l'organisme de placement collectif prêteur pour le calcul des limites d'investissement prévues par les articles 32, § 2, 34, 37, 38, 39, 41, 45, § 2, 47, 50, 51, 52 et 55 de l'arrêté royal du 4 mars 2005.