Het Hof van Cassatie leidt daaruit af « dat het .niet aan de rechter toekomt de bescherming van de belangen van het kind die door de wetgever is geboden terzijde te schuiven ten voordele van een eigen appreciatie die de rechter meer gepast vindt » (eerste arrest), en dat een eiser tot cassatie zich niet op artikel 3 VRK kan beroepen om aan te voeren dat de rechter in een concrete zaak onvoldoende rekening gehouden heeft met de belangen van het kind (tweede arrest).
La Cour de cassation en déduit qu'« il n'appartient pas au juge d'écarter la protection des intérêts de l'enfant imposée par le législateur au bénéfice d'une appréciation personnelle qu'il considère plus appropriée » (premier arrêt) et que le demandeur en cassation n'est pas fondé à invoquer l'article 3 de la Convention relative aux droits de l'enfant pour soutenir que dans une affaire concrète, le juge n'a pas suffisamment tenu compte de l'intérêt de l'enfant (deuxième arrêt).