15. wijst op het feit dat alle plattelandsgebieden een aanzienlijk potentieel bezitten voor de productie van biomassa, maar dat de meest achtergestelde gebieden op grond van hun zwakke productieniveau en hun natuurlijke en structurele belemmeringen ook steeds de grootste moeilijkheden ondervinden bij de benutting van dit potentieel; wijst er voorts op dat deze gebieden daarom prioriteit moeten krijgen bij de inzet van middelen uit de structuurfondsen voor het gebruik van dit potentieel;
15. relève que toutes les zones rurales possèdent un potentiel de production de biomasse considérable, mais que les plus pauvres d'entre elles ont toujours plus de difficultés à valoriser ce potentiel, compte tenu de leur plus faible niveau de production et de leurs handicaps naturels et structurels; qu'il convient donc de leur donner une priorité dans l'utilisation des Fonds structurels pour valoriser ces ressources;