Daaruit volgt dat de afwezigheid van enige termijn van verjaring voor het indienen van verzoeken tot het opleggen van de dwangsom, zoals dit voortvloeit uit de combinatie van de artikelen 30, § 1 en 36, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, artikel 160, eerste lid, van de Grondwet als rechtsgrond heeft en dit zou derhalve de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet kunnen schenden.
Il s'ensuit que l'absence d'un délai de prescription pour l'introduction de demandes d'astreinte, résultant de la lecture conjointe des articles 30, § 1, et 36, § 1, des lois coordonnées sur le Conseil d'Etat, a pour fondement juridique l'article 160, alinéa 1, de la Constitution et qu'elle ne pourrait dès lors violer les articles 10 et 11 de la Constitution.