De eerste
prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of dat artikel 30
bis, § 5, eerste en tweede lid, in die zin geïnterpreteerd dat het geen inbreuk in de zin van artikel 31 van de RSZ-wet invoert, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de persoon die door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de arbeidsrechtbank wordt gedagvaard, wegens de afwezigheid van de bij artikel 30bis, § 4, eerste en tweede lid, van dezelfde wet vereiste storting, t
...[+++]eneinde te worden veroordeeld tot de betaling, aan die instelling, van de in de in het geding zijnde bepaling bedoelde bijslag, niet toestaat aanspraak te maken op de toepassing van verzachtende omstandigheden teneinde een vermindering van die bijslag te verkrijgen, terwijl dezelfde persoon die wegens dezelfde feiten voor de correctionele rechtbank wordt vervolgd op grond van artikel 31 van de RSZ-wet, verzachtende omstandigheden kan aanvoeren teneinde op grond van artikel 110 van het Sociaal Strafwetboek een vermindering van de straf te verkrijgen.La première question préjudicielle interroge la Cour sur la compatibilité de cet article 30bis, § 5, alinéas 1 et 2, interprété comme n'instaurant pas une infraction au sens de l'article 31 de la loi ONSS, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu'il
ne permet pas à la personne qui est citée devant le tribunal du travail par l'Office national de sécurité sociale en vue d'être condamnée à payer à cet organisme la majoration visée par la disposition en cause - en raison de l'absence de versement exigé par l'article 30bis, § 4, alinéas 1 et 2, de la même loi - de solliciter l'application de circonstances atténuantes afin d'obten
ir une réd ...[+++]uction de ladite majoration, alors que la même personne qui est poursuivie, pour les mêmes faits, devant le tribunal correctionnel, sur la base de l'article 31 de la loi ONSS, peut invoquer des circonstances atténuantes afin d'obtenir une réduction de la peine, sur la base de l'article 110 du Code pénal social.