Het Gerecht heeft overwogen dat „enkel [zal] worden onderzocht of verzoeksters hebben aangetoond dat er in casu omstandigheden bestaan die het stimulerend effect van de litigieuze regeling kunnen verzekeren, zelfs al is de aanvraag niet vóór het begin van de uitvoering van de betrokken projecten ingediend”, maar zou niet hebben verklaard dat de verzoeksters dat bewijs niet hebben geleverd, en zou ook geen enkel element hebben verstrekt dat een verklaring zou kunnen bieden voor die (volstrekt impliciete) overtuiging.
Le Tribunal a soutenu qu’il «s’agit (.) uniquement d’examiner si les requérantes ont démontré l’existence, en l’espèce, de circonstances susceptibles d’assurer l’effet incitatif du régime litigieux, même en l’absence d’introduction de la demande antérieurement au début de l’exécution des projets en cause», toutefois il n’aurait pas dit que les requérantes n’auraient pas fait cette démonstration et il n’aurait fourni aucune raison en vertu de laquelle il serait permis de comprendre le motif d’une telle conviction (tout à fait implicite).