De derde prejudiciële vraag in de zaak nr. 2041 en de prejudiciële vraag in de zaak nr. 2157 betreffen de bestaanbaarheid van de artikelen 220, 221 en 224 van de A.W.D.A. met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, enerzijds, de daarin voorgeschreven verbeurdverklaring een zakelijk karakter heeft, omdat zij kan worden uitgesproken zonder dat daarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen het geval waarin de verbeurd te verklaren zaken de eigendom zijn van de veroordeelden en het geval waarin zij de eigendom zijn v
an derden, zelfs al zouden deze laatsten vreemd zijn aan de fraude ...[+++], onwetend geweest zijn van de fraude of daarvan vrijgesproken zijn, en anderzijds, die straf van verbeurdverklaring niet gepaard kan gaan met uitstel, noch met opschorting van de uitspraak.La troisième question préjudicielle dans l'affaire n° 2041 et la question préjudicielle dans l'affaire n° 2157 concernent la compatibilité des articles 220, 221 et 224 de la L.G.D.A. avec les articles 10 et 11 de la Constitution, d'une part, en ce que la confiscation qu'ils prévoient a un caractère réel, parce qu'elle peut être ordonnée sans qu'il faille distinguer si les biens à confisquer sont la propriété des personnes condamnées ou s'ils sont la propriété de tiers, même si ceux-ci
sont étrangers à la fraude, n'ont pas eu connaissance de celle-ci ou en ont été acquittés, et, d'autre part, en ce que cette peine de la confiscation ne pe
...[+++]ut être assortie d'un sursis ou d'une suspension du prononcé.