Tijdens de parlementaire voorbereiding werd op dit punt vastgesteld dat dit beroep op het gerecht is opgevat als « een waarborg tegen de willekeur die een aantal vastgoedbeheerders zou kunnen leiden » (ibid., p. 7) en « een garantie tegen de schending van het eigendomsrecht », waarbij de vrederechter waakt « over de inachtneming van het evenwicht tussen het eigendomsrecht en het recht op huisvesting » (ibid., pp. 20 en 21).
Au cours des travaux préparatoires, il fut observé à ce sujet que ce recours à la justice est conçu comme « une garantie contre l'arbitraire qui pourrait animer certains opérateurs immobiliers » (ibid., p. 7) et « une garantie contre la violation du droit de propriété », le juge de paix veillant « à respecter l'équilibre entre le droit de propriété et le droit au logement » (ibid., pp. 20 et 21).