Art. 66. § 1. Zodra de reiziger in het voertuig plaatsneemt, moet hij in het bezit zijn van een van de vervoerbewijzen, vermeld in artikel 72, dat geldig is of geldig is gemaakt voor de rit, of van een vervoerbewijs of bewijsstuk dat hem recht geeft op gratis vervoer als vermeld in artikel 75.
Art. 66. § 1. Art. 66. § 1. A partir du moment que le voyageur prend place dans le véhicule, il doit être en possession d'un des titres de transport, visés à l'article 72, qui est valable ou qui a été validé pour le trajet, ou d'un titre de transport ou justificatif qui lui donne droit au transport gratuit tel que visé à l'article 75.