Om dezelfde als de in B.4, eerste en tweede alinea, aangehaalde redenen, bevestigt het Hof dat artikel 100, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in een bijzondere verjaringstermijn voor schuldvorderingen tegen de Staat, wanneer de daarin vervatte verjaringstermijn wordt vergeleken met de gemeenrechtelijke verjaringstermijn in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek.
Pour les motifs cités en B.4, alinéas 1 et 2, la Cour confirme que l'article 100, alinéa 1, 1°, des lois coordonnées sur la comptabilité de l'Etat est compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution en tant qu'il prévoit un délai de prescription particulier pour les créances contre l'Etat, lorsque ce délai est comparé au délai de prescription de droit commun de l'article 2262bis du Code civil.