In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling onder schuldeisers dat het gevolg zou zijn van artikel 37, eerste lid, van de WCO, in zoverre het de schuldvordering van de btw-administratie, wegens de wettelijke oorsprong daarvan, het voordeel van het statuut van boedelschuld zou ontzeggen, terwijl de schuldvorderingen die beantwoorden aan prestaties uitgevoerd in de periode van gerechtelijke reorganisatie maar die een contractuele oorsprong hebben, het voordeel van dat statuut kunnen genieten.
Dans la première question préjudicielle, la Cour est invitée à se prononcer sur la différence de traitement, entre créanciers, qui résulterait de l'article 37, alinéa 1, de la LCE en ce qu'il priverait la créance de l'Administration de la TVA du bénéfice du statut de dette de la masse, en raison de son origine légale, tandis que les créances qui se rapportent à des prestations effectuées en période de réorganisation judiciaire mais qui ont une origine contractuelle peuvent bénéficier de ce statut.