20In de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid kan de wetgever van oordeel zijn, op grond van overwegingen die hij relevant acht (21), dat niet geduld kan worden dat de mens zelf een einde zou maken aan zijn leven, of dat hij aan een andere persoon zou vragen om dat te doen.
Dans l'exercice de son pouvoir discrétionnaire, le législateur peut estimer, en fonction des considérations qu'il juge pertinentes (20), que l'on ne saurait tolérer que l'individu mette lui-même fin à ses jours ou qu'il demande à quelqu'un d'autre de le faire.