Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat de
prejudiciële vraag beperkt is tot artikel 1675/19, § 2, dat in het derd
e en het vierde lid ervan de tegemoetkoming van het Fonds ter bestrijdin
g van de overmatige schuldenlast, dat werd opgericht bij artikel 20 van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, zou be
...[+++]perken tot de gevallen van volledige kwijtschelding van schulden (derde lid) of kwijtschelding van schulden in kapitaal (onder de voorwaarden bepaald in het vierde lid).
Il ressort de la motivation du jugement a quo que la question préjudicielle est limitée à l'article 1675/19, § 2, qui, en ses alinéas 3 et 4, limiterait l'intervention du Fonds de traitement du surendettement, créé par l'article 20 de la loi du 5 juillet 1998 « relative au règlement collectif de dettes et à la possibilité de vente de gré à gré des biens immeubles saisis », aux hypothèses de la remise totale de dettes (alinéa 3) ou de la remise de dettes en capital (dans les conditions prévues à l'alinéa 4).