2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 bedoelde terroristische misdrijven en de in artikel 14 bedoelde misdrijven, voor zover deze in verband staan met terroristische misdrijven, kunnen worden bestraft met vrijheidsstraffen die hoger zijn dan de straffen waarin het nationale recht voor dergelijke misdrijven voorziet, indien deze zonder het in artikel 3 bedoelde bijzondere oogmerk zijn gepleegd, tenzij de beoogde straffen krachtens het nationale recht reeds de hoogst mogelijke straffen zijn.
2. Les États membres prennent les mesures nécessaires pour que les infractions terroristes visées à l’article 3 et les infractions visées à l’article 14, dans la mesures où elles sont liées à des infractions terroristes, soient passibles de peines privatives de liberté plus sévères que celles prévues par le droit national pour de telles infractions en l’absence de l’intention spéciale requise en vertu de l’article 3, sauf dans les cas où les peines prévues sont déjà les peines maximales possibles en vertu du droit national.