Bij zijn arrest nr. 147/2013 van 7 november 2013 heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 318, § 1, van het Burgerlijk Wetboek schendt artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de door het kind ingestelde vordering tot betwisting van het vaderschap niet ontvankelijk is wanneer het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot van zijn moeder ».
Par son arrêt n° 147/2013 du 7 novembre 2013, la Cour a dit pour droit : « L'article 318, § 1, du Code civil viole l'article 22 de la Constitution, combiné avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que l'action en contestation de paternité intentée par l'enfant n'est pas recevable si l'enfant a la possession d'état à l'égard du mari de sa mère ».