16. betreurt de omvangrijke woningnood in Haïti; onderstreept dat de huisvesting van daklozen, die voor het merendeel ondergebracht zijn in provisorische kampen, voornamelijk in de hoofdstad Port-au-Prince, vastloopt vanwege een gebrek aan beschikbare grond, het ontbreken van een kadaster en het feit dat talrijke percelen in het bezit zijn van geëmigreerde Haïtianen; doet een beroep op de politieke bereidheid van de Haïtiaanse autoriteiten om doortastend op te treden, met name door onteigening;
16. déplore la crise majeure du logement en Haïti; souligne que la relocalisation des sans-abris, installés pour la plupart dans des camps de fortune principalement dans la capitale Port-au-Prince, se heurte au manque de terrains disponibles, à un système foncier inexistant et à la mainmise de la diaspora sur de nombreuses parcelles, et en appelle à la volonté politique des autorités haïtiennes de prendre des dispositions volontaristes, notamment d'expropriation;