De prejudiciële vraag betreft artikel 17, § 4ter, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, dat luidt : ' Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indient binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het arrest'.
La question préjudicielle concerne l'article 17, § 4ter, des lois coordonnées sur le Conseil d'Etat, lequel dispose : ' Il existe dans le chef de la partie requérante une présomption de désistement d'instance lorsque, la demande de suspension d'un acte ou d'un règlement ayant été rejetée, la partie requérante n'introduit aucune demande de poursuite de la procédure dans un délai de trente jours à compter de la notification de l'arrêt '.