Overeenkomstig artikel 5, § 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dienen alle bestaansmiddelen van de betrokkene in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het bestaansminimum, behoudens deze die in artikel 5, § 2, van voornoemde wet en artikel 12 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1974 houdende het algemeen reglement betreffende het bestaansminimum expliciet vrijgesteld zijn.
Conformément à l'article 5, § 1er, de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence, toutes les ressources de l'intéressé doivent être prises en considération lors du calcul du minimum de moyens d'existence, à l'exception de celles qui sont explicitement exonérées à l'article 5, § 2, de la loi précitée et de l'article 12 de l'arrêté royal du 30 octobre 1974 portant règlement général en matière de minimum de moyens d'existence.