V. Lescot, verzoeker voor de Raad van State, argumenteert dat er op het ogenblik dat hij een beroep tot nietigverklaring instelde, geen enkel risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel bestond (een vordering tot schorsing zou op dat ogenblik onontvankelijk zijn geweest) en dat hij nog over voldoende tijd beschikte vóór het verstrijken van de termijn van zestig dagen.
V. Lescot, requérant devant le Conseil d'Etat, fait valoir qu'il n'existait, lors de l'introduction de son recours en annulation, aucun risque de préjudice grave difficilement réparable (une demande de suspension introduite à ce moment eût été irrecevable) et qu'il disposait encore d'un temps suffisant avant l'expiration du délai de soixante jours.