19. stelt voor drie soorten bevoegdheden te onderscheiden: de principiële bevoegdheden van de staten, de aan de Unie toegekende eigen bevoegdheden en de gedeelde bevoegdheden, in de wetenschap dat bepaalde vormen van optreden eenvoudigweg kunnen worden verboden ("negatieve bevoegdheden");
19. propose de distinguer trois types de compétences: la compétence de principe des États, les compétences propres attribuées à l'Union, les compétences partagées; sachant que, par ailleurs, certaines actions peuvent être purement et simplement interdites ("compétences négatives");