De eerste twee arresten kunnen immers weliswaar worden gelezen als een uitnodiging aan de wetgever om de discriminatie die uit een leemte in de wet voortvloeit te herstellen, maar het laatstvermelde arrest - waarin de ongrondwettigheid van een situatie, en niet van een bepaling of van een ontstentenis van bepaling wordt vastgesteld - laat aan de verwijzende rechter de vrijheid om te oordelen of de ongrondwettigheid rechtstreeks de bepalingen raakt waarop de prejudiciële vraag betrekking had, of meer restrictief te oordelen of die ongrondwettigheid het niet-optreden van de wetgever sanctioneert, wat de rechter, in die tweede interpretatie, belet ook maar enig gevolg op de grond van de zaak af te leiden.
En effet, si les deux premiers arrêts peuvent être lus comme une invitation faite au législateur à réparer la discrimination qui résulte d'une lacune de la loi, ce dernier arrêt - qui constate l'inconstitutionnalité d'une situation, et non d'une disposition ou d'une absence de disposition - laisse au juge a quo la liberté d'apprécier si l'inconstitutionnalité frappe directement les dispositions sur lesquelles portait la question préjudicielle, ou d'apprécier plus restrictivement si cette inconstitutionnalité sanctionne l'inaction du législateur, ce qui l'empêche, dans cette seconde interprétation, d'induire la moindre conséquence sur le fond de l'affaire.