In dat laatste geval dient de steller van het ontwerp ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel evenwel in staat te zi
jn de redenen op te geven voor de verschillende behandeling van de verzoekers
voor wie, na een arrest waarin over de vordering in kort geding uitspraak gedaan is geen enkel verzoek tot
voortzetting van de procedure, vermeld in artikel 17, § 6 of § 7, van de gec
oördineerde wetten, ingediend is, naargelang die verzoekers hun vordering tot
schorsing ...[+++]ingediend hebben vóór of tegelijk met het verzoekschrift tot nietigverklaring, aangezien het beroep tot nietigverklaring in geen van beide gevallen onderzocht hoeft te worden.