H
et Hof stelde toen vast dat de toen aangevochten bepaling het onder meer mogelijk maakte « Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gel
egen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten » (B.8.2) en dat die bepaling « door de beperking van haar toepassingssfeer ratione loci, niet [kan] worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Frans
e Gemeenschap; zij komt daarenteg ...[+++]en neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid » (B.8.2).La Cour a constaté à l'époque que la disposition entreprise permettait, entre autres, « de financer des associations francophones situées dans les communes périphériques, toutes situées dans la région de langue néerlandaise, et dans les communes de la frontiè
re linguistique qui sont également situées dans cette région linguistique » (B.8.2) et que cette disposition « de par la définition de son champ d'application ratione loci, [ . ] ne peut pas être considérée comme visant la promotion de la culture par la Communauté française; elle s'analyse en revanche comme une mesure de protection de la minorité francophone établie dans ces commune
...[+++]s » (B.8.2).