Het inroepen van de financiële aansprakelijkheid van de lidstaten voor het niet vaststellen van rechten waardoor de schuld kan verjaren in de zin van artikel 221, lid 3, van het Douanewetboek, evenals voor de verzoeken tot oninbaarlijding, werd en wordt sinds 1989 voortdurend toegepast zonder dat de lidstaten werkelijk fundamentele bezwaren hebben geuit over de aangehaalde rechtsgrond.
La mise en oeuvre de la responsabilité financière des Etats membres pour défaut de constatation des droits entraînant la prescription de la dette au sens de l'article 221 3 du Code des douanes, ainsi que celle en relation avec les demandes de mises en non-valeur, a toujours été et fait l'objet d'une pratique constante depuis 1989, et sans contestation réelle de fond de la part des Etats membres quant à la base juridique invoquée.