6. Voor de vervolging van de ingevolge de artikelen 18, 19, 20, eerste lid, onderdeel a, en 21 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, neemt elke Partij de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat haar rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid, onderdelen d en e, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld na een aangifte van het slachtoffer of een aanklacht door de Staat van de plaats waar het feit is gepleegd.
6. Pour la poursuite des infractions établies conformément aux articles 18, 19, 20, paragraphe 1.a, et 21 de la présente Convention, chaque Partie prend les mesures législatives ou autres nécessaires pour que l'établissement de sa compétence au titre des points d et e du paragraphe 1 ne soit pas subordonné à la condition que la poursuite soit précédée d'une plainte de la victime ou d'une dénonciation de l'État du lieu où les faits ont été commis.