« Om het vertrouwen in bedoelde instellingen [bedoeld zijn de vennootschappen die een beroep doen op de spaargelden van derden] te versterken komt het er op aan het bestuur, het toezicht en het beheer er van te ontzeggen aan onwaardige personen, wier gebrek aan rechtschapenheid duidelijk blijkt of aan personen, zooals gefailleerden, die, waar ze zich ongeschikt hebben betoond om hun eigen zaken te beheeren, niet zonder gevaar geroepen kunnen worden om andermans belangen waar te nemen» (Belgisch Staatsblad, 27 oktober 1934, p. 5768)
« Pour fortifier la confiance dans ces organismes [l'on vise les sociétés qui font appel à l'épargne de tiers], il convient d'interdire que leur administration, leur surveillance et leur gestion soient confiées à des personnes indignes, d'une improbité manifeste, ou à des personnes, tels les faillis, qui, s'étant montrés inhabiles à gérer leurs propres affaires, ne peuvent sans danger être appelés à gérer celles d'autrui» (Moniteur belge, 27 octobre 1934, p. 5768)