4. a) Bij welk deel van de ontdekte gevallen van ernstige en georganiseerde fraude (144 gevallen ontdekt in 2009, tegenover 169 in 2010) waren er daders van Midden- en Oost-Europese afkomst betrokken in 2009, 2010 en in de periode januari-oktober 2011? b) Wat was hierbij de top-3 van meest voorkomende nationaliteiten?
4. a) Parmi les cas de fraude grave organisée découverts (144 en 2009, contre 169 en 2010), quelle était la part impliquant des auteurs originaires d'Europe Centrale et Orientale en 2009, 2010 et durant la période janvier-octobre 2011? b) Quelles étaient, en l'occurrence, les 3 nationalités les plus représentées?