Volgens de verzoekende partij schenden de artikelen 2, 3°, 6 en 13 van het decreet van 28 februari 2014 artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het rechtszekerheidsbeginsel en het algemeen beginsel van het gezag van gewijsde van de arresten van de Raad van State, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij afbreuk doen aan door de Raad van State gewezen arresten en in zoverre zij ingrijpen in een bij de gewone rechter hangend geding.
Selon la partie requérante, les articles 2, 3°, 6 et 13 du décret du 28 février 2014 violent l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, le principe de la sécurité juridique et le principe général de l'autorité de chose jugée des arrêts du Conseil d'Etat, lus ou non en combinaison avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'ils portent atteinte à des arrêts rendus par le Conseil d'Etat et en ce qu'ils interviennent dans un litige pendant devant le juge ordinaire.