Le risque de bradycardie et de troubles du rythme augmente en cas de traitement concomitant par d’autres médicaments bradycardisants (p. ex. β-bloquants, vérapamil, diltiazem) et en présence de facteurs de risque d’un allongement de l’intervalle QT (p. ex. hypokaliémie, hypomagnésémie, affections cardiaques, association à des médicaments qui peuvent allonger l’intervalle QT: voir Répertoire Commenté des Médicaments 2006, p.7).
Het risico van bradycardie en ritmestoornissen verhoogt bij gelijktijdige behandeling met andere bradycardiserende stoffen (o.a. β-blokkers, verapamil, diltiazem) en bij aanwezigheid van risicofactoren voor QT-verlenging (bv. hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hartlijden, associatie met stoffen die het QT-interval kunnen verlengen: zie Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium 2006, blz. 7).