- Diminution des fasciculations musculaires par les curarisants non-dépolarisants (gallamine, d-tubocurarine, pancuronium), administrés avant la CELOCURINE (par action antagoniste directe) mais prolongation et potentialisation de l'action curarisante propre de ces curarisants administrés après la CELOCURINE (par diminution de la libération d'acétylcholine sous l'effet de la CELOCURINE).
- Vermindering van spierfasciculaties door niet-depolariserende curarimimetica (gallamine, d- tubocurarine, pancuronium), toegediend vóór CELOCURINE (door rechtstreekse antagonistische activiteit) maar verlenging en potentiëring van de eigen curariserende activiteit van deze curarimimetica bij toediening na CELOCURINE (door vermindering van de afgifte van acetylcholine onder invloed van CELOCURINE).