Les travaux préparatoires de la loi attaquée font apparaître que le législateur a estimé qu'il s'indiquait d'exiger l'accord explicite des représentants légaux du patient mineur, notamment en raison de l'incapacité juridique de principe du mineur et de la nécessité juridique - qui en découle -, pour le mineur, d'être représenté (Doc. parl., Sénat, 2013-2014, n° 5-2170/1, p. 3; n° 5-2170/4, pp. 9, 26 et 50).
Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt dat de wetgever het aangewezen heeft geacht om de uitdrukkelijke instemming van de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige te vereisen, onder meer om reden van de principiële onbekwaamheid van de minderjarige in het rechtsverkeer en de daarmee samenhangende juridische noodzaak voor de minderjarige om te worden vertegenwoordigd (Parl. St., Senaat, 2013-2014, nr. 5-2170/1, p. 3; nr. 5-2170/4, pp. 9, 26 en 50).