En adoptant l'ordonnance en cause, la Commission communautaire commune a entendu régler un aspect de la politique du troisième âge, matière qui, comme la Cour l'a indiqué en B.3.3, relève de la compétence des communautés en vertu de l'article 5, § 1, II, 5°, de la loi spéciale du 8 août 1980 et qui, conformément à l'article 135 de la Constitution et à l'article 63 de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, revient également à la Commission communautaire commune.
Met de aanneming van het in het geding zijnde ordonnantie heeft de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een aspect van het bejaardenbeleid willen regelen, aangelegenheid die, zoals het Hof heeft aangegeven in B.3.3, ressorteert onder de bevoegdheid van de gemeenschappen krachtens artikel 5, § 1, II, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en die, overeenkomstig artikel 135 van de Grondwet en artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, eveneens toekomt aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.