Le jugement prononcé le 4 juin 1996 (15) fit droit à la demande, dans le but certes bien légitime de garantir au mieux l'intérêt de l'enfant puisque « si génétiquement Ivo est le fils de la requérante et considéré comme tel dans la vie sociale, il est dans son intérêt que sa situation juridique soit clarifiée et que le droit et le fait se rejoignent ».
In haar vonnis van 4 juni 1996 (15) heeft de rechtbank de aanvraag ingewilligd, met de alleszins gerechtvaardigde bedoeling in het belang van het kind te handelen, want « als Ivo genetisch de zoon is van de verzoekster en ook in het maatschappelijk verkeer als haar zoon wordt beschouwd, is het in zijn belang zijn rechtspositie te verduidelijken en het recht en de feiten met elkaar in overeenstemming te brengen ».