La résolution a raison lorsqu’elle déclare, quoiqu’elle soit au conditionnel, que «l’eau est un bien commun de l’humanité et qu’elle devrait être un droit fondamental et universel» et que «l’eau est considérée comment étant un bien public et doit être placée sous contrôle public».
De resolutie verklaart terecht, al zij het in de voorwaardelijke wijs, dat “water een gemeenschappelijk goed van de mensheid vormt en dat de toegang tot drinkwater een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn” en dat “water beschouwd wordt als een openbaar goed en onder openbare controle moet worden geplaatst”.