En ce qui concerne, par exemple, la première compétence clé, elle définit la communication dans la langue maternelle comme "la faculté d'exprimer des pensées, sentiments et faits sous forme à la fois orale et écrite" et précise que cette faculté exige de l'individu une connaissance d'un vocabulaire de base, d'une grammaire fonctionnelle et des mécanismes langagiers.
Voor de eerste vaardigheid bijvoorbeeld omschrijft ze de communicatievaardigheid in de moedertaal als "het vermogen om zowel mondeling als schriftelijk (luisteren, spreken, lezen en schrijven) gedachten, gevoelens en feiten onder woorden te brengen en te interpreteren" en stelt ze vast dat dat vermogen veronderstelt dat iemand de basiswoordenschat kent, de functionele grammatica beheerst en de functies van de taal begrijpt.