Le maître de l'ouvrage dispose, à son tour, de dix jours pour prouver au sous-traitant ou bien qu'il a payé l'entrepreneur (principal), ou bien qu'il a contesté les montants en question en temps utile (dans le délai maximal de trente jours visé à l'article 1798ter), ou bien qu'il a fait valoir un motif légitime d'opposition à leur paiement avant l'exercice du droit au paiement direct par le sous-traitant.
De bouwheer heeft op zijn beurt 10 dagen tijd om aan de onderaannemer te bewijzen dat hij, ofwel de (hoofd)aannemer heeft betaald, ofwel de betreffende bedragen binnen een dienstige termijn heeft betwist (binnen de maximumtermijn van 30 dagen waarvan sprake is in artikel 1798ter), ofwel een gerechtvaardigd motief van verzet tegen hun betaling heeft laten gelden vóór de uitoefening van het recht op rechtstreekse betaling door de onderaannemer.