La majorité des États membres ont reproduit en 1999 leur résultat de l'année précédente en matière de croissance de l'emploi, à l'exception notable de la Suède et de la Finlande, qui ont considérablement amélioré la création d'emplois par rapport à 1998, et du Danemark, de la Grèce et du Portugal, qui ont connu un ralentissement.
Het merendeel van de lidstaten liet in 1999 op het gebied van werkgelegenheid een herhaling zien van hun groeiprestaties van het voorgaande jaar, met als opmerkelijke uitzonderingen Zweden en Finland, die ten opzichte van 1998 aanzienlijk meer banen creëerden, en Denemarken, Griekenland en Portugal, die een groeivertraging ondervonden.