La deuxième question préjudicielle dans l'affaire n° 5781 et la première question préjudicielle dans l'affaire n° 5804 portent sur la compatibilité avec les articles 10, 11 et 22 de la Constitution, combinés ou non avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, de l'article 330 du Code civil, en ce qu'il prescrit que l'action du père, de la mère ou de la personne qui
a reconnu l'enfant doit être intentée dans l'année de la découverte du fait que la personne qui a reconnu l'enfant n'est pas le père ou la mère, dès lors qu'il prive le juge d
e la possibilité de tenir ...[+++] compte des intérêts de toutes les parties concernées dans l'appréciation du litige de filiation qui lui est soumis, par hypothèse au-delà de ce délai d'un an.De tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 5781 en de eerste prejudiciële vraag in de zaak nr. 5804 hebben betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 330 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het voorschrijft dat de vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind heeft erkend, dient te worden ingesteld binnen een jaar na de
ontdekking van het feit dat de persoon die het kind heeft erkend, niet de vader of de moeder is, aangezien het de rechter de mogelijkheid ontzegt rekenin
...[+++]g te houden met de belangen van alle partijen die betrokken zijn bij de beoordeling van het aan hem voorgelegde geschil inzake afstamming, per hypothese na die termijn van één jaar.