4. On pouvait exercer durant sa vie des fonctions qui donnaient lieu à l'anoblissement, comme accomplir un service dans l'armée (cf. les Croisades) au service du Roi, administrer un fief ou une seigneurie (ceux-ci étaient le plus souvent attribués parce que, l'argent manquant, de grands seigneurs cédaient une partie de leurs terres en y attachant un titre de noblesse) et exercer de hautes fonctions eccléasiastiques ou judiciaires.
4. Men kon tijdens het leven functies uitoefenen die leidden tot de verheffing in de adeldom zoals het leveren van wapendiensten (cf. Kruistochten) aan de Koning, het beheren van een leen of heerlijkheid (deze werden meestal bekomen omdat er niet genoeg geld voorhanden was en grote heren een deel van hun landgoed afstonden met een adeltitel eraan verbonden) en het uitoefenen van hoge kerkelijke of rechterlijke functies.