dans l'état actuel du droit, l'on ne peut pas exclure à priori que, lorsque le débiteur pose des actes dans l'intention frauduleuse de cacher sa responsabilité à son créancier, l'on se retrouve dans une situation dans laquelle le débiteur ne peut pas invoquer la prescription qui a été obtenue grâce à ces manoeuvres frauduleuses (voir par exemple Storme, M. E. , « Perspectieven voor de bevrijdende verjaring in het vermogensrecht », T. P. R. , 1994, p. 1977 et, en particulier, pp. 2011-2012).
onder het huidige recht valt niet a priori uit te sluiten dat, wanneer de schuldenaar handelingen stelt met het bedrieglijk voornemen om voor zijn schuldeiser de aanspraak verborgen te houden, dit ertoe zal leiden dat deze schuldenaar de verjaring niet kan inroepen die werd verkregen dankzij zijn eigen bedrieglijke manoeuvres (zie bijvoorbeeld Storme, M. E. , « Perspectieven voor de bevrijdende verjaring in het vermogensrecht », TPR, 1994, blz. 1977 en inzonderheid blz. 2011-2012).