1. Au cours des travaux parlementaires relatifs à la loi du 10 février 1998 complétant le Code judiciaire en ce qui concerne la nomination de juges de complément, le ministre de la Justice de l'époque a déclaré : « Il doit être possible de pouvoir nommer des unilingues et de les déléguer à des tribunaux où cette nomination n'est pas toujours possible par le biais des cadres existants à cause de l'obligation de bilinguisme jusqu'à concurrence des deux tiers de l'ensemble du cadre » (doc. Sénat, nº 1-705/4, pp. 21-22, cité par l'actuel ministre de la Justice en commission de la Justice de la Chambre doc. Chambre, nº 50-1496/2, p. 11).
1. Bij de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 februari 1998 tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek wat de benoeming van toegevoegde rechters betreft, heeft de toenmalige minister van Justitie verklaard dat « het dankzij het voorliggende ontwerp mogelijk moet
zijn eentaligen te benoemen en te delegeren naar rechtbanken waar deze benoeming niet altijd mogelijk is via de bestaande kaders, wegens de verplichting van tweetaligheid ten belope van twee derden van het volledig kader » (stuk Senaat, nr. 1-705/4, blz. 21-22, zoals geciteerd door de huidige minister van Justitie in de Kamercommissie voor de Justitie stuk Kamer, nr.
...[+++] 50-1496/2, blz. 11).