L
e demandeur fait ensuite référence à la
jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme (ci-après la « Cour EDH ») concernant l’interprétation de l’article 6 de la CEDH selon laque
lle, d’une part, la convocation des parties à l’audience devrait leur permettre non seulement de connaître la date et le lieu
de cette audience, mais aussi ...[+++] de disposer de suffisamment de temps pour préparer leur affaire et pour co
mparaître devant la juridiction et, d’autre part, un simple envoi formel d’une lettre de notification sans auc
une certitude de sa remise en temps utile au requérant ne saurait être considéré comme une notification en bonne et due forme . En outre, le demandeur fait référence à l’arrêt Kapetanios
et autres c. Grèce dans lequel la Cour EDH a jugé que le fait d’infliger des sanctions pécuniaires administratives à des personnes accusées de contrebande qui ont été relaxées constitue une violation de l’article 6, paragraphe 2, de la CEDH, relatif à la présomption d’innocence, et de l’article 4 du Protocole n 7, concernant le droit à ne pas être jugé ou puni pénalement deux fois pour une même infraction.
Verzoeker baseert zich verder op rechtspraak van het Europees Hof voo
r de Rechten van de Mens over de uitlegging van artikel 6 EVRM, volgens hetwelk rechtzoekenden voor terechtzittingen moeten worden opgeroe
pen op een zodanige manier dat zij niet alleen op de hoogte worden gebracht van de datum en de plaats van de zitting, maar ook genoeg tijd hebben om hun zaak voor te bereiden en de terechtzitting bij te wonen, en dat een formele verzending van een notificatiebrief zonder redelijk vertrouwen dat deze verzoeker t
...[+++]ijdig bereikt, niet als een correcte notificatie kan worden beschouwd Daarnaast verwijst verzoeker naar het arrest Kapetanios e.a.tegenGriekenland, waaruit blijkt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat de beslissing tot het opleggen van administratieve geldboetes aan van smokkel beschuldigde justitiabelen die zijn vrijgesproken van een strafbaar feit, een schending van artikel 6, lid 2, EVRM inzake het vermoeden van onschuld en van artikel 4 van Protocol nr. 7 inzake het recht op niet tweemaal te worden berecht of gestraft, oplevert.