Par ailleurs, la Commission souhaiterait souligner que le Tribunal de
première instance a indiqué que (100): «en l’état actuel du droit communautaire, la fiscalité directe relève de la compétence des États membres, même s’il est de jurisprudence constante que ces derniers doivent exercer celle-ci dans le respect de ce droit (voir, not
amment, arrêt du 14 septembre 1999, Gschwind, C-391/97, Recueil
1999, p. I-5451, point 20) et, par conséquent, s’abstenir de prendre, dans ce contexte, toute mesu
...[+++]re susceptible de constituer une aide d’État incompatible avec le marché commun».Daarnaast wil de Commissie erop wijzen dat het Gerecht van eerste aanleg het volgende voor recht verklaard (100): „de directe belastingen behoren bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht tot de bevoegdheid van de lidstaten, ook al is het vaste rechtspraak dat deze verplicht zijn die bevoegdheid in overeenstemming met dit recht uit te oefenen (zie onder meer arrest van 14 september 1999, Gschwind, C-391/97, Jurispr. blz. I-5451, punt 20) en zich in die context dus te onthouden van elke maatregel die een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel van de staat kan vormen”.