Quant aux personnes visées au paragraphe 2 du présent article, leurs privilèges et immunités cessent dès qu'elles-mêmes cessent d'appartenir au foyer ou d'être au service d'un membre du poste consulaire, étant toutefois entendu que, si ces personnes ont l'intention de quitter le territoire de l'État de résidence dans un délai raisonnable, leurs privilèges et immunités subsistent jusqu'au moment de leur départ.
De voorrechten en immuniteiten van de personen bedoeld in lid 2 van dit artikel worden opgeheven, zodra ze het gezin verlaten of niet langer in dienst zijn van een lid van de consulaire post, met dien verstande evenwel dat, indien deze personen van plan zijn het grondgebied van de verblijfstaat binnen een redelijke termijn te verlaten, hun voorrechten en immuniteiten blijven gelden tot op het tijdstip van hun vertrek.