Uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat, om een einde te maken aan praktijken die in strijd zijn met de doelstelling van de wetgever en om budgettaire redenen, de wetgever de kandidaten heeft willen beogen die hun opleiding in de Koninklijke Militaire School waren begonnen vóór de inwerkingtreding van de wet.
Aus den in B.2 zitierten Vorarbeiten zu der fraglichen Bestimmung geht hervor, dass der Gesetzgeber, um Praktiken ein Ende zu setzen, die im Widerspruch zu seinem Ziel standen, und aus Haushaltsgründen die Anwärter ins Auge fassen wollte, die vor dem Inkrafttreten des Gesetzes ihre Ausbildung an der Königlichen Militärschule begonnen hatten.