Het verwijzende rechtscollege vraagt het Hof of artikel 403, §§ 1 en 2, van het WIB 1992 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een onderscheid zou maken tussen de Belgische opdrachtgevers en aannemers naargelang zij, voor de uitvoering van werken zoals bedoeld in artikel 400, 1°, van het W
IB 1992, een beroep zouden doen op een niet in België geregistreerde, maar wel in België gevestigde aannemer of op een niet in België geregistreerde en in België gevestigd
e aannemer, waarbij alleen de eerstgenoemden b ...[+++]ij de betaling van de onderaannemer verplicht zijn 15 % van het door de opdrachtgever of aannemer verschuldigde bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en door te storten aan de Schatkist, terwijl de laatstgenoemden zich daaraan zouden kunnen onttrekken op grond van het arrest van 9 november 2006 (C-433/04) dat werd gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat de schending door België heeft vastgesteld van de verplichtingen waartoe het was gehouden krachtens het beginsel van het vrij verrichten van diensten dat thans is verankerd in de artikelen 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).Das vorlegende Rechtsprechungsorgan fragt den Hof, ob Artikel 403 §§ 1 und 2 des EStGB 1992 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, insofern er einen Unterschied zwischen belgischen Auftraggebern und Unternehmern einführe, je nachdem, ob sie sich zur Ausführung von Arbeiten im Sinne von Artikel 400 Nr. 1 des EStGB 1992 an einen nicht in Belgien registrierten, aber in Belgien ans
ässigen Unternehmer oder an einen nicht in Belgien registrierten und in Belgien ansässigen Unternehmer wendeten, wobei nur die Erstgenannten bei der Bezahlung des Subunternehmers verpflichtet seien, 15 Prozent des vom Auftraggeber oder vom Unterne
...[+++]hmer geschuldeten Betrags ohne Mehrwertsteuer einzubehalten und an die Staatskasse zu überweisen, während die Letztgenannten sich dieser Pflicht entziehen könnten aufgrund des Urteils vom 9. November 2006 (C-433/04) des Gerichtshofes der Europäischen Union, der einen Verstoss Belgiens gegen die ihm aufgrund des Prinzips des freien Dienstleistungsverkehrs obliegenden Pflichten, nunmehr verankert in den Artikeln 56 und 57 des Vertrags über die Arbeitsweise der Europäischen Union (AEUV), festgestellt habe.