Ofschoon te dezen niet werd uitgesloten dat een contractueel personeelslid dat werd bezoldigd ten laste van het patrimonium als afgevaardigde van het personeel in een HOC werd aangewezen en de bescherming van artikel 304, § 2, van het hogescholendecreet genoot, kon de decreetgever redelijkerwijs ervan uitgaan dat niet in een bijkomende bescherming van afgevaardigden van het personeel in een HOC moest worden voorzien.
Obwohl im vorliegenden Fall nicht ausgeschlossen wurde, dass ein Mitglied des vertraglichen Personals, das zu Lasten des Vermögens besoldet wird, als Personalvertreter in einem HOC benannt wurde und den Schutz von Artikel 304 § 2 des Hochschuldekrets geniesst, konnte der Dekretgeber vernünftigerweise davon ausgehen, dass kein zusätzlicher Schutz der Personalvertreter in einem HOC vorgesehen werden musste.