De breedte van elk individueel hok moet ten minste gelijk zijn aan de schofthoogte van het kalf, gemeten terwijl het dier rechtop staat, en de lengte moet ten minste gelijk zijn aan de lengte van het kalf, gemeten van de neuspunt tot aan de achterkant van de zitbeenknobbel (tuber ischii) en vermenigvuldigd met 1,1.
The width of any individual pen for a calf shall be at least equal to the height of the calf at the withers, measured in the standing position, and the length shall be at least equal to the body length of the calf, measured from the tip of the nose to the caudal edge of the tuber ischii (pin bone), multiplied by 1,1.