32. is ervan overtuigd dat er een fatsoenlijk minimumloon moet worden ingesteld, op het niveau van de lidstaten in overleg met de sociale partners, om ervoor te zorgen dat het hebben van een baan financieel de moeite waard is; erkent echter dat het minimumloon in veel lidstaten zeer laag is of onder de armoedegrens ligt; verwerpt tegelijkertijd het argument dat het vaststellen van een minimumloon werkgevers ervan zou weerhouden nieuwe banen te creëren; acht het van essentieel belang dat werknemers een fatsoenlijk salaris ontvangen;
32. Firmly believes that a decent living minimum wage should be established at Member State level in cooperation with the social partners where applicable, in order to make work financially viable; but recognises that in many Member States the minimum wage is set very low or at below subsistence level; at the same time, rejects the argument that setting a minimum wage discourages employers from creating jobs; considers it vital that workers are paid a living wage;